Belanghebbende, X bv, houdt 25% van de aandelen in B bv. In 1997 verstrekt X bv een lening aan B bv. Ultimo 2008 bedraagt de lening € 310.883. In haar VPB-aangifte 2008 waardeert X bv € 67.500 af op de lening. De inspecteur accepteert de afwaardering echter niet. Volgens hem is er sprake van een onzakelijke lening. Hij stelt daarbij dat X bv met het verstrekken van de lening in 1997 een debiteurenrisico heeft aanvaard dat een onafhankelijke derde niet zou hebben genomen.
Rechtbank Zeeland - West-Brabant oordeelt dat de inspecteur zijn standpunt, dat er sprake is van een onzakelijke lening, onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens de rechtbank maakt de inspecteur namelijk niet aannemelijk dat derden in 1997, onder de destijds geldende marktomstandigheden, niet bereid waren om vergelijkbare leningen te verstrekken. Vervolgens stelt de rechtbank echter vast dat X bv niet kan afwaarderen op de lening, omdat bij X bv de hoop en de verwachting bleven bestaan dat het geleende geld, inclusief de bijgeschreven rente, volledig zou kunnen worden terugbetaald. Het is volgens de rechtbank dan namelijk niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik om tot afwaardering over te gaan.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 2 januari