Belanghebbende, X, en zijn echtgenote Y zijn in verband met verminderde mobiliteit verhuisd naar een nieuw gebouwde huurwoning waarin een inpandige lift is aangebracht. X en Y beschikken over een aantal vervoermiddelen, waaronder een elektrische driewielfiets, een fiets met hulpondersteuning en een scootmobiel. Omdat X zelf niet beschikt over een ruimte om de vervoermiddelen te stallen heeft hij een garage gehuurd. X wil de voor de huur van de lift en de garage betaalde bedragen kunnen aanmerken als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Dat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat is tussen partijen niet in geschil. X stelt evenwel dat hij er op mocht vertrouwen dat hij de uitgaven in 2014 kon aftrekken omdat de aangiften 2012 en 2013 waarin hij deze kosten ook heeft opgenomen, niet waren gecorrigeerd.
Hof Arnhem-Leeuwarden is dit niet met X eens en oordeelt dat voor in rechte te honoreren vertrouwen is vereist dat de inspecteur over een of meer onderdelen van de aangifte bewust een standpunt heeft ingenomen en dat ter kennis van de belastingplichtige heeft gebracht. Hiervan is volgens het hof in het geval van X geen sprake. Het hof verwerpt ook het beroep van X op een besluit van de staatssecretaris van 17 maart 2014 omdat dit besluit alleen betrekking heeft op aangeschafte hulpmiddelen en afschrijvingen daarop die vóór 2014 zijn aangevangen. Dat de eigenaar van de woning de kosten van de lift aan X heeft doorberekend leidt er volgens het hof niet toe dat X geacht kan worden op de aanschaffingskosten af te schrijven. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17