X houdt de aandelen in A bv. Op 1 februari 2000 emigreert zij naar de Verenigde Staten. Er is geen conserverende aanslag opgelegd noch is er afgerekend over de waardestijging van de aandelen tot emigratiedatum. X overlijdt eind 2012. C en D, de zonen van X, ontvangen elk 50% van de aandelen in A bv. De IB-aanslag 2012 van X wordt opgelegd conform de ingediende aangifte. In 2016 wordt namens de erven verzocht om de verkrijgingsprijs van de aandelen vast te stellen op € 2,9 mln. Tevens wordt verzocht om de overgang van de aandelen krachtens erfrecht, op grond van art. 4.17a Wet IB 2001, niet aan te merken als een vervreemding. De inspecteur is echter van mening dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van art. 4.17a Wet IB 2001 en legt een navorderingsaanslag op aan de erven X. De winst uit ab wordt hierbij vastgesteld op € 2,9 mln. De erven X zijn echter van mening dat de inspecteur niet over een nieuw feit beschikt.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan. Hij had bij normale zorgvuldige kennisneming van de inhoud van de aangifte aan de juistheid van de in de aangifte opgenomen gegevens moeten twijfelen. De rechtbank stelt daarbij vast dat de inspecteur voorafgaand aan het opleggen van de primitieve IB-aanslag bekend was met het feit dat X op 16 december 2012 was overleden en dat dit niet in IB-aangifte 2012 was vermeld. Verder was in de aangifte opgenomen dat X een ab had in A bv en dat de waarde van de aandelen A bv per 1 januari 2012 € 290.738 was en per 16 december 2012 € 1,1 mln. Gezien deze omstandigheden is dan ten onrechte geen voordeel uit de fictieve vervreemding van het ab in aanmerking genomen. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 25 februari