De heffingsambtenaar van BSGR legt aan X een aanslag watersysteemheffing op. X komt in bezwaar tegen de WOZ-waarde, als heffingsmaatstaf van de watersysteemheffing. X stelt de heffingsambtenaar na zes weken in gebreke voor het niet doen van uitspraak. De heffingsambtenaar stelt dat de ingebrekestelling prematuur is en wijst het verzoek om een dwangsom af. Rechtbank Den Haag verklaart het beroep ongegrond. X komt in hoger beroep.
Hof Den Haag oordeelt, evenals de rechtbank, dat de ingebrekestelling prematuur is. De heffingsambtenaar van Cocensus stelt de WOZ-waarde vast. Op het moment van de ingebrekestelling stond de WOZ-waarde nog niet onherroepelijk vast. De termijn voor het doen van uitspraak op een bezwaar tegen de watersysteemheffing inzake de WOZ-waarde, begint pas te lopen op het tijdstip waarop de relevante WOZ-gegevens onherroepelijk vaststaan. Nu de ingebrekestelling is ingediend voordat de WOZ-waarde onherroepelijk vaststond, is de ingebrekestelling prematuur en heeft X geen recht op een dwangsom. Het hof verwerpt ook de grief van X dat sprake is van schending van art. 10:3 Awb. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:10
Algemene wet bestuursrecht 4:17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Den Haag