Belanghebbende (X) heeft de Belgische nationaliteit en woont in België. In 2000 richt hij A BVBA en Z bv op. In 2004 verkoopt belanghebbende zijn aandelen in Z bv voor € 1 mln aan A BVBA. Hij ontvangt hiervoor aandelen in en een vordering op A BVBA. In 2006 verhuist belanghebbende naar Nederland. In 2007 richt belanghebbende Y bv op en in 2008 ruilt belanghebbende onder andere de aandelen A BVBA voor aandelen Y bv. De inspecteur stelt de waarde van de aandelen A BVBA ten tijde van de immigratie vast op € 124.300 en de waarde van de aandelen Y bv op € 560.400. Belanghebbende is echter van mening dat de verkrijgingsprijs van de aandelen Y bv € 846.100 bedraagt.
Rechtbank Breda oordeelt dat de verkrijgingsprijs van de aandelen Y bv € 846.100 bedraagt. De rechtbank verwijst hierbij naar haar uitspraak inzake de waarde van de aandelen A BVBA (2009/05014), aangezien de waarde van de aandelen Y bv afhankelijk is van de waarde van de aandelen A BVBA. Het gelijk is aan belanghebbende.