Belanghebbende, X, verricht sinds 1995 werkzaamheden voor stichting A. Sinds 2000 keert A vergoedingen uit aan X, onder inhouding van LB. X geeft de vergoedingen in zijn IB-aangiften 2000-2003 aan als loon. Vanaf 1 augustus 2003 verricht X de werkzaamheden via zijn bv voor A. In de bestuursvergadering van A van 24 september 2003 spreekt A het stellige voornemen uit om aan X een pensioen toe te kennen. De pensioenpolissen zijn gedagtekend op 16 januari en 17 maart 2004. X heeft de pensioenbrief op 20 mei 2004 ondertekend. De inspecteur legt vervolgens een LB-naheffingsaanslag aan A op in verband met de pensioenaanspraken en corrigeert ook de IB-aangifte van X. Nadat X zich op het standpunt heeft gesteld dat hij niet in dienstbetrekking bij A werkzaam is, legt de inspecteur een navorderingsaanslag op voor de ten onrechte verrekende LB. In geschil is of de inspecteur de pensioenaanspraak in 2004 in de heffing mocht betrekken. X stelt dat het in 2003 in de heffing betrokken had moeten worden.
Hof Amsterdam (MK IV, 2 mei 2013, 11/00669 en 11/00670, V-N 2013/36.1.2) oordeelt dat goedkoopmansgebruik toestaat dat het jaar 2004 wordt genomen als jaar waarin X het resultaat heeft genoten. Het hof overweegt hierbij dat de definitieve offertes van de verzekeringsmaatschappijen uit januari 2004 stammen, de koopsommen in 2004 zijn betaald en X de pensioenbrief in 2004 heeft ondertekend. Hieraan doet volgens het hof niet af dat X er ook voor had kunnen kiezen om het resultaat in 2003 te verantwoorden. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.95
Wet inkomstenbelasting 2001 3.94
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25