A houdt de aandelen in belanghebbende, X bv, die op haar beurt de aandelen houdt in pensioen-bv B. X bv heeft al jaren grote financiële vorderingen op A. Ultimo 2011 bedragen die in totaal € 5,4 mln en ultimo 2012 € 5,7 mln. Een deel daarvan betreft een aan A verstrekte lening van € 1 mln voor de aankoop van effecten. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur dat voor de effectenlening in 2011 en de jaarlijkse toename van de r.c. vanaf 2012 sprake is van een uitdeling. De inspecteur legt vervolgens naheffingsaanslagen dividendbelasting op aan X bv.
Hof Den Haag oordeelt dat X bv de gehele effectenlening in 2011 heeft uitgedeeld aan A. Het hof overweegt daarbij dat uiteindelijk alle effecten in 2011 zijn verkocht en dat, anders dan in overeenkomst tussen A en X bv is bepaald, de verkoopopbrengst van de effecten niet is gebruikt voor aflossing van de effectenlening. Verder stelt het hof vast dat A, gelet op zijn financiële situatie, de schuld ter zake van de effectenlening niet kan aflossen. Ook voor de opnamen in r.-c. geldt dat de inspecteur deze terecht als uitdelingen heeft aangemerkt. Hij maakt namelijk aannemelijk dat het, gezien de vermogenspositie van A, voor hem niet mogelijk was om de opgenomen gelden terug te betalen. Ook heeft de inspecteur de bijgeschreven rente over de r.c.-schuld terecht aangemerkt als een uitdeling. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de dividendbelasting 1965 7