Op 18 mei 2007 is het belastbare inkomen uit werk en woning van X over het jaar 2005 definitief vastgesteld op een negatief bedrag. Dit verlies is verrekend met onder meer het inkomen uit de jaren 2003 en 2004. Het inkomen van X over de jaren 2003 en 2004 is op 10 juli 2007 nader vastgesteld op nihil. Aangezien de fiscale partner van X, hierna Y, nog wel inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen verschuldigd was in 2003 en 2004 is aan X de algemene heffingskorting uitbetaald. Op 18 mei 2007 is het inkomen uit werk en woning van Y over het jaar 2005 vastgesteld op een negatief bedrag. Op 18 april 2009 is dit negatieve inkomen verrekend met zijn inkomen uit de jaren 2003 en 2004. Het inkomen van 2003 en 2004 is daarbij nader vastgesteld op nihil. Aangezien Y geen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen meer verschuldigd was, had X geen recht meer op toepassing van de algemene heffingskorting. Gevolg zijn de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2003 en 2004, gedagtekend 29 mei 2009. Daarbij worden de eerder verleende heffingskorting teruggenomen. Rechtbank 's-Gravenhage verklaart het beroep van X gegrond. De inspecteur komt in hoger beroep.
Hof 's-Gravenhage overweegt dat de inspecteur met het opleggen van de navorderingsaanslagen binnen de hem in art. 16, zesde lid, AWR gegunde termijn is gebleven. Er is geen strijd met het vertrouwensbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur. Het hoger beroep van de inspecteur is gegrond.