Belanghebbende (stichting X) koopt in 2008 voor ruim € 10,8 mln een zorgcentrum van de provincie. Het zorgcentrum bestaat uit een verpleeghuis en een verzorgingshuis. Hierbij wordt € 650.000 aan overdrachtsbelasting voldaan. Omdat de verkoop van het verpleeghuis geschiedde binnen twee jaar na de eerste ingebruikneming daarvan was over de koopsom, voor zover die betrekking had op het verpleeghuis, ook btw verschuldigd. Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht om kwijtschelding van de volledige overdrachtsbelasting. Verder heeft belanghebbende nog een beroep gedaan op de vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel a WBR. In de bezwaarfase beroept belanghebbende zich op de kwijtscheldingsresolutie uit 1988 (V-N 1989/208). Het beroep op de kwijtscheldingsresolutie wordt afgewezen. In geschil is of belanghebbende op grond van de kwijtscheldingsresolutie recht heeft op teruggaaf van de voldane overdrachtsbelasting.
Rechtbank Breda oordeelt dat het beroep op de kwijtscheldingsresolutie faalt. Volgens de rechtbank is namelijk niet voldaan aan één van de vereisten van de kwijtscheldingsresolutie. Ter zitting stemt de inspecteur er echter uiteindelijk mee in dat de vrijstelling van art. 15 lid 1 onderdeel a WBR alsnog wordt toegepast, als de rechtbank tot het oordeel komt dat er geen sprake is van een constructie én de koopprijs de waarde in het economische verkeer vertegenwoordigt. Aangezien dat volgens de rechtbank het geval is, heeft belanghebbende recht op een teruggaaf van € 275.802 aan overdrachtsbelasting.