Rechtbank Den Haag oordeelt dat X de intrekking van de beroepen niet ongedaan kan maken nadat zijn percelen tegen alle verwachtingen in geen bouwbestemming hebben gekregen. Dit laatste is alleen mogelijk in geval van dwaling aan de zijde van X. Het niet juist inschatten van een toekomstige onzekere gebeurtenis is echter geen grond voor dwaling.

Belanghebbende, X, komt in bezwaar en beroep tegen (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2001 t/m 2003. Kort voor de zitting bij de rechtbank sluit X een vaststellingsovereenkomst met de inspecteur en trekt hij zijn beroepen in. Nadat de rechtbank de intrekking van de beroepen heeft bevestigd, verzoekt X de rechtbank de intrekking ongedaan te maken, wegens dwaling. Dit omdat de percelen van X tegen alle verwachtingen in geen bouwbestemming hebben gekregen en dus niet in waarde zijn gestegen. Had X dit geweten, dan had hij naar eigen zeggen de vaststellingsovereenkomst nooit getekend en ook de beroepen niet ingetrokken. Als de rechtbank het verzoek afwijst, stelt X hoger beroep in. Hof 's-Gravenhage draagt de rechtbank op om haar beslissing om de intrekking van de beroepen niet ongedaan te maken neer te leggen in een voor hoger beroep vatbare uitspraak.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat het feit dat de percelen van X tegen alle verwachtingen in niet een bouwbestemming hebben gekregen geen reden kan zijn om de intrekking van de beroepen door X ongedaan te maken. Dit laatste is alleen mogelijk in geval van dwaling aan de zijde van X. Het niet juist inschatten van een toekomstige onzekere gebeurtenis is echter geen grond voor dwaling, aldus de rechtbank die de beroepen van X niet-ontvankelijk verklaart.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 6:21

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 6 augustus

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen