Belanghebbenden, X bv en haar kleindochter Y bv, verzoeken om voeging in een fiscale eenheid (f.e.). De inspecteur wijst dit verzoek af omdat X bv de aandelen in Y bv houdt via haar Duitse dochtermaatschappij B GmbH. B GmbH beschikt niet over een vaste inrichting (v.i) in Nederland. Rechtbank Haarlem vindt dat Y bv opgenomen moet kunnen worden in een f.e. met X bv. Volgens de rechtbank gaat de regeling, waarbij een f.e. alleen mogelijk is als een tussenhoudster in Nederland is gevestigd of in Nederland over een v.i. beschikt, verder dan noodzakelijk is voor het waarborgen van de samenhang van de belastingheffing in het kader van de f.e.-regeling. De rechtbank stelt hierbij vast dat er weliswaar een gevaar van nationale dubbele verliesverrekening bestaat, maar volgens de rechtbank kan het voorkomen van de dubbele verrekening met minder beperkende maatregelen worden bereikt. De rechtbank wijst hierbij onder andere op EU-richtlijn 77/799. Op grond van deze richtlijn kunnen lidstaten van de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten alle inlichtingen verlangen die relevant kunnen zijn voor de vaststelling van het precieze VPB-bedrag. De rechtbank draagt de inspecteur op om opnieuw op het bezwaar van X bv en Y bv te beslissen.
Hof Amsterdam overweegt dat er sprake zou kunnen zijn van een verboden beperking van de vrijheid van vestiging. Volgens het hof is er echter ruimte voor twijfel aanwezig. Het hof besluit dan ook om vier vragen aan het Hof van Justitie EU (HvJ EU) voor te leggen. Het hof stelt onder andere de vraag of er sprake is van een beperking van de vrijheid van vestiging in de zin van art. 43 EG-verdrag juncto art. 48 EG-verdrag, doordat aan X bv en Y bv de toepassing van de Nederlandse regeling van de fiscale eenheid op de werkzaamheden en het vermogen van Y bv wordt onthouden.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 22 januari