Belanghebbende, X, koopt een onroerende zaak. Op 2 oktober 2015 wordt de juridische eigendom van het pand door stichting A aan X geleverd. X is met C bv overeengekomen dat het pand, een kantoorgebouw, wordt verbouwd tot 29 appartementen. X bv is dan ook van mening dat het pand voor de heffing van overdrachtsbelasting als een woning moet worden aangemerkt, omdat de feitelijke situatie bij oplevering van de appartementen van belang is. Verder acht X van belang dat ten tijde van de verkrijging van de juridische eigendom reeds vaststond dat 29 appartementen zouden worden gerealiseerd.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het pand voor de heffing van overdrachtsbelasting niet kan worden aangemerkt als een woning. Het hof overweegt daarbij dat vaststaat dat het pand oorspronkelijk als kantoorgebouw was gebouwd, en dat er op het moment van de verkrijging nog geen aanpassingen waren verricht aan het pand. Onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad (24 februari 2017, nrs. 16/01734, V-N 2017/13.17, 16/02257, V-N 2017/13.21.2, 16/03768, V-N 2017/13.21.3 en 16/04101, V-N 2017/13.21.4) merkt het hof nog op dat het pand ook de objectieve kenmerken van een kantoorgebouw had, en derhalve naar de aard niet bestemd was voor bewoning. Volgens het hof komt een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning, niet in aanmerking voor het verlaagde tarief van 2%.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 14