A exploiteert, via zijn bv's, waarvan belanghebbende, X bv houdster- en managementbv is, drie orthodontiepraktijken in Haarlem, Bloemendaal en Bussum. De praktijken worden verkocht aan D. Omdat D zich niet aan de financiële verplichtingen houdt, koopt A de praktijken terug. Vanuit privé brengt A twee schepen in B bv, in. De schepen verkeren in een verminderde onderhoudstoestand. A wordt in 2016 failliet verklaard. Naar aanleiding van een bezwaarschrift tegen de ambtshalve opgelegde VPB-aanslag 2008, stelt de inspecteur een boekenonderzoek in. De inspecteur stelt dat er sprake is van een winstuitdeling, doordat X bv, via B bv, de renovatie- en onderhoudskosten van de boten voor haar rekening heeft genomen. X bv stelt dat er geen sprake is van een winstuitdeling, en dat A in 2008 geen aandeelhouder was.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat A (middellijk) aandeelhouder van X bv is. De rechtbank acht daarbij onder andere van belang dat A in de VPB-aangifte 2006 als aandeelhouder van X bv staat vermeld, en tevens in de VPB-aangiften 2012 en 2013. Verder is de rechtbank van mening dat er sprake is van een winstuitdeling. De inspecteur maakt namelijk aannemelijk dat de uitgaven voor de schepen door X bv uitsluitend zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de dga. De uitgaven ontberen een zakelijk karakter en kunnen dan ook niet ten laste van het resultaat van X bv worden gebracht.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 1 november