Belanghebbende, X bv, houdt tot 2 januari 2000 de aandelen in E bv. De aandelen in X bv worden gehouden door A. In 1999 verkoopt X bv de aandelen E bv voor € 145.633 aan F bv, een bv van de zoon van A. X bv verkoopt tevens een vordering op E bv van € 276.278 aan F bv. F bv blijft de koopsom schuldig. In haar VPB-aangifte 2009 waardeert X bv € 192.947 af op de vordering op F bv. De inspecteur accepteert de afwaardering niet.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat er sprake is van een onzakelijke lening en dat de inspecteur terecht de afwaardering heeft geweigerd. Volgens het hof kan er namelijk geen rente worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken aan F bv, onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Het hof overweegt daarbij onder andere dat F bv geen zekerheden heeft verstrekt, en bij de aankoop van het 100% belang in E bv slechts over een gering eigen vermogen beschikte. Verder wijst het hof er nog op dat deze aankoop nagenoeg volledig met vreemd vermogen was gefinancierd. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat X bv het risico uit hoofde van de geldverstrekking heeft aanvaard met de bedoeling het belang van haar aandeelhouder te dienen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 5 juni