Malta kende tot midden jaren '90 de Malta International Business Activities Act (MIBA). De MIBA voorzag in een aantal belastingvoordelen en was door de Nederlandse en Maltese bevoegde autoriteiten aangewezen als een bijzondere regeling als bedoeld in art. 30 belastingverdrag Nederland-Malta. Ongeveer tegelijkertijd met de afschaffing van de MIBA zijn de flat-rate foreign tax credit (FTC) en een belastingteruggaafregeling ingevoerd. Op grond van deze regelingen kunnen buitenlandse aandeelhouders de Maltese IB die een vennootschap is verschuldigd voor 2/3e deel tot geheel terug krijgen. Belanghebbenden, X1 bv, X2 bv en X3 bv, zijn sinds eind 1999 feitelijk op Malta gevestigd. Hun aandeelhouder (A) woont sinds eind 1999 in Zwitserland. In 2000 en 2001 keren X1 bv, X2 bv en X3 bv forse bedragen aan dividend uit aan A. Hierbij wordt geen dividendbelasting ingehouden. De inspecteur is echter van mening dat er dividendbelasting ingehouden had moeten worden en legt naheffingsaanslagen dividendbelasting op. Verder volgt de inspecteur de VPB-aangiften van X1 bv, X2 bv en X3 bv niet, omdat hij van mening is dat zij geen recht hebben op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de FTC en de belastingteruggaafregeling wettelijke voorschriften zijn die gelijksoortig zijn aan de MIBA. X1 bv, X2 bv en X3 bv hebben dan geen recht op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en er is dividendbelasting verschuldigd over de uitgekeerde dividenden. Hof Den Haag oordeelt dat de FTC en de belastingteruggaafregeling in wezen gelijksoortig zijn aan de als bijzondere regeling in de zin van art. 30 lid 1 belastingverdrag Nederland-Malta aangewezen MIBA. Het hof overweegt hierbij dat de regelingen hetzelfde effect hebben als een substantiële of volledige vrijstelling van Maltese IB van de winsten en uitdelingen van X1 bv, X2 bv en X3 bv. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De Hoge Raad is het met het hof eens dat de FTC en de belastingteruggaafregeling in wezen gelijksoortig zijn aan de MIBA. Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Ook is het niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Verder bevestigt de Hoge Raad nog het oordeel van het hof dat X1 bv, X2 bv en X3 bv voor de heffing van dividendbelasting geen beroep kunnen doen op art. 10 lid 6 Verdrag Nederland-Malta. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Dividendbelasting, Internationaal belastingrecht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 2 maart