Belanghebbende (X nv) kent aan een bepaalde groep werknemers – in verband met de inwerkingtreding van de Wet VPL per 1 januari 2006 – voorwaardelijke aanvullende pensioenaanspraken toe. Door de Wet VPL zijn de pensioenen van de werknemers namelijk versoberd. De aanvullende aanspraak houdt in dat de werknemers die een tekort hadden in hun pensioenopbouw hun fiscale ruimte konden benutten zodat ze toch op 65-jarige leeftijd met pensioen kunnen gaan. Hierbij werd wel de voorwaarde gesteld dat de werknemer op 31 december 2020 – of bij het bereiken van de 62-jarige leeftijd – nog in dienst zou zijn van belanghebbende. Belanghebbende vormt een voorziening voor de verleende aanspraken en brengt deze volledig in aftrek in 2006. De inspecteur is echter van mening dat de kosten aan de periode 2006 – 2020 moeten worden toegerekend.
Rechtbank Haarlem oordeelt dat belanghebbende de kosten in 2006 volledig in aftrek kan brengen. Volgens de rechtbank kunnen de kosten namelijk geheel worden toegerekend aan het jaar 2006. De rechtbank overweegt daarbij dat de hoogte van de voorwaardelijke pensioenaanspraken per 1 januari 2006 (mede) wordt bepaald door de in eerdere jaren niet benutte pensioenruimte, welke vaststaat en niet meer wordt beïnvloed door toekomstige arbeid, ondernemingsactiviteiten en/of ondernemingsresultaat. Dit houdt volgens de rechtbank in dat de pensioentoezegging niet het karakter heeft van een beloning voor de in de jaren na 2006 door de desbetreffende werknemers te verrichten arbeidsprestaties en dus ook niet aan toekomstige arbeid is toe te rekenen. De rechtbank vermindert de aanslag.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank Haarlem