Belanghebbende (X) past bij de btw-aangifte voor het jaar 2004 de kleine ondernemersregeling toe. Uit een controle blijkt dat belanghebbende de KOR onjuist heeft toegepast. Met dagtekening 27 oktober 2009 legt de inspecteur vervolgens een naheffingsaanslag op voor het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2004. Belanghebbende stelt dat een nieuw feit ontbreekt.
Hof 's-Gravenhage (EK VII, 20 juli 2011, BK-10/00786) oordeelt dat – nu de btw niet op aangifte is voldaan – geen nieuw feit is vereist voor het opleggen van een btw-naheffingsaanslag. Het hof verwerpt ook belanghebbendes stelling dat de inspecteur – door te talmen met het opleggen van de btw-naheffingsaanslag – het vertrouwen heeft gewekt dat belanghebbende de verschuldigde belasting juist had aangegeven. Volgens het hof is de onjuiste toepassing van de KOR verhoudingsgewijs namelijk niet van zodanig belang dat zij reeds bij het indienen van de aangifte niet aan de aandacht van de inspecteur had mogen ontsnappen. De naheffingsaanslag blijft in stand. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).