X cv produceert grondstoffen voor bakkerijen. Met dagtekening 10 mei 2000 ontvangt zij van het Wetterskip Fryslân een zogeheten meetbeschikking die aangeeft dat X cv slechts incidenteel afvalwater loost en dat het overige afvalwater wordt afgevoerd via derden. Per brief van 30 november 2000 laat het waterschap weten dat de meetbeschikking per 31 december 2000 eindigt en dat X cv opnieuw ontheffing moet aanvragen van de verplichting tot het dagelijks bemeten en bemonsteren van afvalwater indien zij meent dat dit niet noodzakelijk is. X cv heeft over de jaren 2006 tot en met 2008 geen aangifte verontreinigingsheffing gedaan. Bij een bedrijfsbezoek van ADIS op 13 juli 2006 wordt geconstateerd dat X cv wel degelijk vervuild afvalwater loost. In geschil is of het waterschap terecht naheffingsaanslagen verontreinigingsheffing aan X cv heeft opgelegd over de jaren 2006 tot en met 2008.
Hof Leeuwarden oordeelt dat de heffingsambtenaar verontreinigingsheffing mocht naheffen nadat gebleken was dat X cv wel enig afvalwater op het gemeentelijk riool had geloosd en dus geen nullozer was. Nu X cv heeft nagelaten het aantal vervuilingseenheden te bepalen, mocht de heffingsambtenaar aanslagen opleggen op basis van schattingen. Deze schattingen worden niet door X cv betwist en zijn lager dan de hoeveelheden op basis van de tabel afvalwatercoëfficiënten. X cv kon aan het bedrijfsbezoek van ADIS noch aan het uitblijven van aangifteformulieren verontreinigingsheffing het vertrouwen ontlenen dat van haar geen verontreinigingsheffing zou worden nageheven. Het hof verklaart het hoger beroep van X cv ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet verontreiniging oppervlaktewateren 18