Belanghebbende, X, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in het jaar 2010 in Nederland. X werkt in loondienst bij een Luxemburgse werkgever, A, op een in Nederland geregistreerd binnenvaartschip. Het schip is eigendom van D bv, gevestigd in Nederland en is in 2010 voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte. De Luxemburgse autoriteiten hebben aan X met ingang van 3 december 2009 een E106-verklaring afgegeven. Deze houdt in dat recht bestaat op verstrekkingen wegens ziekte en moederschap op grond van Verordening (EEG) 1408/71. In zijn aangifte IB/PVV 2010 maakt X aanspraak op vrijstelling voor premie volksverzekeringen. De inspecteur weigert de vrijstelling.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden komt X niet op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij in Nederland is verzekerd omdat de exploitant van het schip in Nederland is gevestigd. Het hof verwerpt de stelling van X dat ten onrechte premie voor de volksverzekeringen is geheven omdat de Luxemburgse autoriteiten hem een E106-verklaring hebben verstrekt. De Nederlandse autoriteiten zijn volgens het hof niet gebonden aan deze door Luxemburg afgegeven verklaring. Het hoger beroep is ongegrond. X krijgt wel schadevergoeding toegewezen vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet financiering sociale verzekeringen 1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Premieheffing, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 27 december