Belanghebbende, X, dient op 1 juni 2007 een nota van € 32.130 in bij C. De nota heeft betrekking op in het eerste half jaar van 2003 verrichte werkzaamheden. Op 1 juni 2008 betaalt C € 14.430. C heeft X in het verleden namelijk een aantal malen financieel uit de brand geholpen, en daarom het bedrag van € 14.430 ter finale kwijting voldaan. Eind 2012 verzoekt X op grond van art. 29 Wet OB 1968 om teruggaaf van € 2417 aan btw, wegens gedeeltelijke oninbaarheid van de vordering op C. De inspecteur verleent een teruggaaf van € 802. In hoger beroep overlegt X een naheffingsaanslag uit 2003 van € 4398.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X geen recht heeft op een aanvullende btw-teruggaaf. Ten aanzien van de door X overgelegde naheffingsaanslag uit 2003 merkt het hof op dat deze niet betrekking heeft op de declaratie van 1 juni 2007. Het hof overweegt daarbij dat de aanduiding ‘AMBTSHALVE' op het overzicht een aanwijzing is voor het feit dat de naheffingsaanslag is opgelegd op initiatief van de inspecteur en niet naar aanleiding van een aangifte of verzoek van X. Volgens het hof maakt X niet aannemelijk dat het verzoek om teruggaaf betrekking heeft op btw die op aangifte is voldaan.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 29