Belanghebbende, X, is het niet eens met twee aanslagen rioolrecht die de heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen aan hem heeft opgelegd. X stelt dat er bij het rioolrecht sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing. X wijst erop dat de tarieven aanzienlijk zijn gestegen doordat de vervangings- en verbeteringsinvesteringen door de gemeente ineens worden afgeschreven in plaats van periodiek.
Rechtbank Arnhem oordeelt dat het niet activeren van de investeringen in het riool de heffing van rioolrecht niet onredelijk of willekeurig maakt. Hetzelfde geldt voor de aftopping van het tarief. De rechtbank overweegt dat rioleringen een maatschappelijk nut hebben. Investeringen in het riool zijn dus investeringen met een maatschappelijk nut. De heffingsambtenaar is volgens de rechtbank niet verplicht om deze uitgaven te activeren in plaats van deze ineens ten laste van het resultaat te brengen. Hieraan doet niet af de omstandigheid dat in de Richtlijn waardering en afschrijving activa staat vermeld dat de riolering in 40 jaar wordt afgeschreven, nu daarin tevens is bepaald dat dit voor andere dan economische investeringen een maximumtermijn is. Nu de investeringen in het riool behoren tot de ‘lasten ter zake' is van schending van de opbrengstnorm van art. 229b Gemeentewet geen sprake. Verder overweegt de rechtbank dat de heffing van een kostendekkend rioolrecht van de eigenaren niet in strijd is met de zogeheten kaderrichtlijn water. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.