X en zijn echtgenote verkrijgen in 1995 een onroerende zaak met de status van rijksmonument. Zij voldoen op aangifte een bedrag van f 30.000 (€ 13.613) aan overdrachtsbelasting. Naar aanleiding van de uitspraak van Hof 's-Gravenhage van 10 juni 2009, nr. 07/00421, V-N 2009/31.17 keurt de Staatssecretaris van Financiën goed dat de monumentenvrijstelling ook geldt voor natuurlijke personen (Besluit van 10 juni 2009, nr. CPP2009/1076M, V-N 2009/31.16). X maakt in oktober 2010 alsnog bezwaar tegen de in 1995 voldane overdrachtsbelasting. In geschil is of de inspecteur het bezwaar terecht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Hof Arnhem oordeelt dat de inspecteur het bezwaar waarin X aangeeft alsnog de monumentenvrijstelling overdrachtsbelasting te willen toepassen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De bezwaartermijn is verstreken en deze termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het hof overweegt dat art. 6:11 Awb is bedoeld voor gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. In dit geval was X hiertoe wel in staat, maar heeft hij het nagelaten omdat hij binnen de bezwaartermijn geen reden had om bezwaar te maken. Een na de bezwaartermijn opgekomen reden maakt de termijnoverschrijding dan niet verschoonbaar (vgl. HR 11 juni 2004, nr. 39.009, BNB 2004/293) ook wanneer zoals in dit geval door een rechterlijke uitspraak duidelijk wordt dat de heffing van belasting in strijd met het recht was (vgl. HR 8 februari 2002, nr. 36.659, BNB 2002/105).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Wet op belastingen van rechtsverkeer 15-1-p
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingen van rechtsverkeer
Instantie: Hof Arnhem
Editie: 26 november