X is eigenaar van vijf onroerende zaken. Hij verhuurt de onroerende zaken. In geschil zijn de waarden van de onroerende zaken voor de IB-heffing. De inspecteur corrigeert namelijk de waarden die X in zijn IB-aangifte 2010 heeft opgegeven. De inspecteur gaat bij het vaststellen van de waarden uit van de WOZ-waarde en past hierop een correctie toe (leegwaarderatio), omdat op de verhuur de bepalingen over huurbescherming van toepassing zijn. Rechtbank Haarlem stelt de inspecteur in het gelijk. Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur de waarden van de onroerende zaken voor de vermogensrendementsheffing correct heeft vastgesteld. De stelling van X dat bij de waardering van de panden geen rekening is gehouden met het feit dat de panden worden verhuurd, is volgens het hof onjuist. Verder merkt het hof op dat niet kan worden voorbijgegaan aan de wettelijke waarderingsmethodiek, omdat de rechter de innerlijke waarde van een wet niet mag beoordelen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. In cassatie voert X aan dat de heffing van IB over de woningen inbreuk maakt op het eigendomsrecht van art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM (EP).
Advocaat-generaal (A-G) Hammerstein concludeert dat er, door pas in cassatie naar voren te brengen dat art. 1 EP is geschonden, sprake is van een ontoelaatbaar novum in cassatie. De A-G adviseert de Hoge Raad dan ook om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 17a
Wet inkomstenbelasting 2001 5.20
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 23 januari