Aan X is in de jaren 2007, 2010 en 2011 op grond van het Besluit bijstand zelfstandigen (Bbz) bijstand toegekend in de vorm van een renteloze geldlening. Deze leningen zijn in de jaren 2010, 2011 en 2012 omgezet naar een "bijstand om niet" en in deze jaren tot het inkomen van X gerekend. Dit heeft tot gevolg dat X toeslagen moet terugbetalen. X verzoekt de inspecteur om ambtshalve vermindering van de aanslagen ib/pvv voor de jaren 2010, 2011 en 2012. De inspecteur wijst het verzoek voor het jaar 2012 op 21 oktober 2014 af. Op 14 november 2014 maakt X bezwaar bij de Belastingdienst/Toeslagen. De inspecteur ontvangt dit (eerste) bezwaar, na doorzending, op 18 december 2014. Op 10 maart 2015 wijst de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering voor de jaren 2010, 2011 en 2012 af. X maakt op 20 maart 2015 bezwaar (tweede bezwaar). De inspecteur verklaart het eerste bezwaar niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding en het tweede bezwaar ongegrond.
Volgens Rechtbank Den Haag is het eerste bezwaar gericht tegen het besluit van 21 oktober 2014. Het is tijdig ingediend. De inspecteur heeft dit bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. In zoverre is het beroep gegrond. Voor het overige verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. De Bbz-uitkering is op grond van artikel 3.146, eerste lid, van de Wet IB 2001 in de jaren 2010, 2011 en 2012 genoten en dus terecht in die jaren in de belastingheffing betrokken. De lening vormde in de jaren 2007, 2010 en 2011 geen belastbaar inkomen omdat ter zake daarvan een terugbetalingsverplichting bestond. Daarvan is echter wel sprake op het moment dat die leningen werden omgezet.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.146
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 29 december