X bv gaat in bezwaar tegen de voldoening van BPM op aangifte. In geschil is of haar bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Niet in geschil is dat X bv niet degene is die de aangifte ter zake van de registratie van de auto heeft gedaan, zij niet degene is die de BPM heeft betaald en zij ook niet de eerste kentekenhouder is.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat niet kan worden vastgesteld of X bv het recht had om bezwaar te maken, zodat haar bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Uit de processtukken volgt dat X bv dat recht kennelijk niet had. Haar – inmiddels door de rechtbank geweigerde – gemachtigde verwijt de inspecteur namelijk dat deze er niet op heeft gewezen dat het bezwaar op de verkeerde naam is ingediend en dat desondanks de ‘tenaamstelling’ niet is gewijzigd. Het beroep van X is ongegrond. Vanwege het overschrijden van de redelijk termijn krijgt X bv wel een immateriële schadevergoeding van € 500, een proceskostenvergoeding van € 393,75 en een vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 30 november