Belanghebbende (X bv) koopt in 2008 een perceel akkerland en een perceel grasland van Y. De beide percelen zijn ten tijde van de koop in gebruik bij A. A gebruikt de percelen met name voor het telen van suikerbieten. Belanghebbende verzoekt om toepassing van de cultuurgrondvrijstelling ex art. 15 lid 1 onderdeel q WBR. De inspecteur acht de vrijstelling niet van toepassing, omdat er geen sprake is van een bedrijfsmatige exploitatie. De inspecteur merkt de activiteiten die A verricht namelijk aan als ROW en niet als winst uit onderneming. Nu er geen sprake is van winst uit onderneming is er volgens de inspecteur ook geen sprake van bedrijfsmatige exploitatie. Hij legt een naheffingsaanslag overdrachtbelasting op.
Rechtbank Breda oordeelt dat er ook bij het genieten van ROW sprake is van bedrijfsmatige exploitatie. De rechtbank haalt hierbij onder andere de wetsgeschiedenis aan, waaruit blijkt dat de vrijstelling niet van toepassing is bij de verkrijging van landbouwgronden voor privédoeleinden én bij de bedrijfsmatige verkrijging voor niet-landbouwdoeleinden. Vervolgens stelt de rechtbank dat een redelijke uitleg van de cultuurgrondvrijstelling in samenhang met de jurisprudentie ten aanzien van het begrip "bedrijfsmatige exploitatie", met zich brengt dat de vrijstelling ook van toepassing kan zijn als de opbrengst kwalificeert als inkomen uit de bron werkzaamheden. Belanghebbende heeft dan ook recht op de vrijstelling. De rechtbank overweegt verder nog dat de eis van "bedrijfsmatige exploitatie" er slechts toe strekt om te voorkomen dat in de privé- of hobbysfeer gebruikte gronden vrijgesteld van overdrachtsbelasting kunnen worden verkregen. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag.