Het Hof van Justitie EU oordeelt dat bij de vaststelling van de omvang van het recht van een persoon op gezinsuitkeringen voor zowel de prioritaire wetgeving als een of meer andere wetgevingen er van uit moet worden gegaan dat alle gezinsleden aan de wetgeving van de betrokken lidstaat zijn onderworpen.

Het echtpaar Moser woont in Duitsland. De heer Moser werkt sinds 1992 in loondienst in Duitsland en mevrouw Moser heeft sinds 1996 een dienstverband als werknemer in Oostenrijk. In verband met de geboorte van hun kind ontvangt mevrouw Moser, onder andere, een bijkomende compenserende toeslag ter compensatie van het verschil met de Oostenrijkse inkomensafhankelijke kinderverzorgingsuitkering van de Tiroler Gebietskrankenkasse. De heer Moser dient vervolgens ook een verzoek in voor uitbetaling van de bijkomende compenserende toeslag ten belope van het verschil tussen de ontvangen Duitse ouderschapsuitkering en de Oostenrijkse inkomensafhankelijke kinderverzorgingsuitkering. De Oostenrijkse rechter kent een compenserende toeslag van € 29,86 per dag toe. De Tiroler Gebietskrankenkasse is het hier echter niet mee eens. De Oostenrijkse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat bij de vaststelling van de omvang van het recht van een persoon op gezinsuitkeringen voor zowel de prioritaire (in casu: de Duitse) wetgeving als een of meer andere wetgevingen (in casu: de Oostenrijkse) er van uit moet worden gegaan dat alle gezinsleden aan de wetgeving van de betrokken lidstaat zijn onderworpen. Verder merkt het Hof van Justitie EU ook nog op dat hierbij rekening moet worden gehouden met het inkomen dat de werknemer in zijn staat van arbeid daadwerkelijk heeft ontvangen.

[Bron Uitspraak]

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Sociale zekerheid kinderen en jongeren

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie (Advocaat-Generaal)

Editie: 19 september

17

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen