Belanghebbende, X, is op huwelijkse voorwaarden gehuwd met akkerbouwer Y. Y pacht eerst alle grond alleen van verpachter A. Nadat X en Y in 1998 ieder de helft van de grond van verpachter A hebben gekocht, gaat Y haar helft van de grond (vanuit privé) verpachten aan Y. Zij doet dit op basis van een door de Grondkamer goedgekeurd pachtcontract. In december 2002 ontbinden X en Y de pachtovereenkomst per 31 december 2000. Ook de akte van pachtontbinding wordt door de Grondkamer goedgekeurd. Op 1 januari 2001 gaat X met Y een maatschap aan, waarbij X het gebruik en genot haar helft van de grond inbrengt in de maatschap. Op de openingsbalans waardeert X de grond op de waarde in onverpachte, vrije opleverbare, staat, zijnde € 40.840 per hectare. In 2004 staken de maten het akkerbouwbedrijf en wordt de grond van X beneden de boekwaarde verkocht aan agrariër B. De inspecteur vermeerdert het in 2004 aangegeven box 1 inkomen omdat volgens hem X bij de inbreng de grond tegen de waarde in verpachte staat, € 20.000 per hectare had moeten waarderen, hetgeen X bestrijdt.
Rechtbank Haarlem verklaart het beroep van X gegrond. In hoger beroep stelt de inspecteur dat een zakelijk handelende ondernemer bij het bepalen van de aankoopprijs rekening houdt met het beding in de maatschapsovereenkomst dat X verplicht is om de door haar in de maatschap ingebrachte grond, bij de ontbinding van de maatschap voor de waarde in verpachte staat aan Y aan te bieden, zodat de grond op de openingsbalans had moeten komen te staan voor € 20.000 per hectare. Hof Amsterdam oordeelt echter dat de inspecteur daarbij over het hoofd ziet dat het bij het bepalen van de waarde gaat om de toestand waarin het perceel zich op het moment van inbreng bevindt, dat wilde zeggen in onverpachte staat. Voorzover van de maatschapsovereenkomst voor het perceel al een waardedrukkende invloed uitgaat, is zij pas na de inbrengpeildatum ontstaan, aldus het hof. Het hof verklaart het hoger beroep van de inspecteur ongegrond.