Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur terecht de hoogte van de ouderschapsverlofkorting maximeert op het bedrag van de inkomensachteruitgang.

X maakt in 2010 gebruik van de ouderschapsverlofregeling. Bij de terugval in loon geeft X een bedrag aan van € 6.941. De inspecteur verleent X bij de voorlopige aanslag een ouderschapsverlofkorting van € 1.694. Uiteindelijk blijkt de inkomensterugval € 710 te bedragen. Volgens de inspecteur kan de ouderschapsverlofkorting dan ook maximaal € 710 bedragen. In geschil is de hoogte van de ouderschapsverlofkorting.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de inspecteur terecht de hoogte van de ouderschapsverlofkorting stelt op € 710. X stelt zich op het standpunt dat bij de berekening van de inkomensachteruitgang het opgenomen levenslooptegoed niet meetelt. De rechtbank vindt in de wetsgeschiedenis geen steun voor dit standpunt. X' beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 8.14b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Belastingrecht algemeen

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

2

Gerelateerde artikelen