Hof Amsterdam oordeelt dat het aannemelijk is dat de dienstverlening van B bv, gezien vanuit het gezichtspunt van haar klanten, hoofdzakelijk bestaat uit het exploiteren van onroerende zaken en haar overige prestaties aan die verhuur ondergeschikt zijn. Er is voldaan aan de doeleis. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X bv behoort tot een internationaal concern dat zich bezighoudt met de verhuur van opslagruimte ('self storage'). Op 30 juni 2015 neemt X bv de aandelen van concurrent B bv over van Z GmbH. X bv betaalt € 116,9 mln. voor de aandelen. De inspecteur is van mening dat B bv een onroerendezaakrechtspersoon (OZR) is en legt een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. X bv is van mening dat B bv geen OZR is. In geschil is of de met de aandelentransactie verworven onroerende zaken dienstbaar zijn in de zin van art. 4 lid 1 onderdeel a Wet BRv 1970. Hof Den Haag oordeelt dat X bv voldoende aannemelijk maakt dat de verwerving van de aandelen niet gericht is geweest op het enkel verkrijgen van de in B bv aanwezige onroerende zaken. De overname van de aandelen had voor een belangrijk deel tot doel om een Nederlandse marktspeler en concurrent in zijn geheel over te nemen. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de terbeschikkingstelling van ruimten aan klanten ondergeschikt is aan de door B bv geleverde diensten aan haar klanten. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam.
Hof Amsterdam (V-N 2022/31.1.4) oordeelt dat het aannemelijk is dat de dienstverlening van B bv, gezien vanuit het gezichtspunt van haar klanten, hoofdzakelijk bestaat uit het (door verhuur) exploiteren van onroerende zaken en haar overige prestaties aan die verhuur ondergeschikt zijn. Er is voldaan aan de doeleis. Zo blijkt uit de raamovereenkomst dat hetgeen is overeengekomen, is gericht op het exploiteren van onroerende zaken. Van het in bewaring geven van spullen is geen sprake. Verder is een overeenkomst van bewaarneming expliciet uitgesloten. De heffingsgrondslag wordt vervolgens, in goede justitie, vastgesteld op € 95 mln. Het hof vermindert de naheffingsaanslag. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Lees ook het thema Onroerendezaakrechtspersonen in de overdrachtsbelasting.
Wetsartikelen:
Wet op belastingen van rechtsverkeer 4