Belanghebbende, de heer X, is in 2010 door de ontvanger aansprakelijk gesteld voor een onbetaald gebleven btw-naheffingsaanslag van een inmiddels ontbonden bv. Deze bv exploiteerde een autohandel. De betreffende naheffingsaanslag heeft betrekking op 2003 en 2004. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt de ontvanger in het gelijk. Hof 's-Hertogenbosch constateert echter dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan zonder dat zij over alle op de zaak betrekking hebbende stukken beschikte. Zo ontbraken de stukken die betrekking hebben op de strafzaak tegen X. De zaak gaat daarom weer terug naar de rechtbank (zie V-N 2014/12.21.16).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de betreffende aanslag pas bekend is gemaakt toen deze in 2009 aan de vereffenaar werd uitgereikt. De eerdere uitreiking aan een andere oud-bestuurder van de bv doet niet ter zake, omdat de bv toen al was ontbonden en deze bestuurder de bv dus niet meer kon vertegenwoordigen. In 2009 was de (vijfjarige) naheffingstermijn voor 2003 inmiddels verlopen. De aansprakelijkstelling is dus niet terecht voor zover deze ziet op dat jaar. De aansprakelijkstelling is voor het overige wel terecht. X was in een deel van dat naheffingstijdvak weliswaar niet meer de formele bestuurder van de bv, maar hij was wel de feitelijke bestuurder en initiator van de btw-fraude. De aansprakelijkstelling is voor dat deel van de heffingsrente ook terecht, gegeven het feit dat de aanslag binnen de naheffingstermijn voor 2004 is opgelegd. X heeft vanwege de forse overschrijding van de redelijke termijn nog wel recht op een immateriële schadevergoeding van € 4.500. Het beroep van X is deels gegrond.
Lees ook het thema Bestuurdersaansprakelijkheid: de gevolgen van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Invordering
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant