Een hotel bij Schiphol biedt "PSF" arrangementen aan met logies, shuttlebus naar en van de luchthaven en parkeren tot 29 dagen na afloop van het verblijf. Hiervoor wordt één vergoeding berekend, waarbij het lage BTW-tarief wordt toegepast. Het hotel biedt een dergelijk arrangement zonder ‘langparkeren’ aan voor € 40 minder dan het PSF arrangement. Na een boekenonderzoek zijn naheffingsaanslagen BTW opgelegd in verband met de ‘parkeeromzet’. Daarbij is de meerprijs van het arrangement ten opzichte van de prijs voor enkel logies vastgesteld. Belanghebbende heeft dit bedrag in de boekhouding als ‘parkeeromzet’ verwerkt.
Volgens Hof Amsterdam is bij het arrangement sprake van verschillende te onderscheiden prestaties. Kunnen parkeren vlakbij Schiphol tijdens een vliegreis is een aannemelijk economisch doel voor de gemiddelde afnemer. De visie van de modale consument is daarbij leidend, en niet die van belanghebbende. Parkeren na afloop van het verblijf kan in geen geval de omstandigheden van het verblijft zelf optimaliseren.
De vergoeding moet op basis van marktwaarde worden gesplitst, tenzij de werkelijke kosten de samenstelling van de prestaties getrouw weergeeft. De berekening van de werkelijke kosten door belanghebbende geeft geen getrouw beeld van de samenstelling van de geleverde prestaties. De aan parkeren toegerekende vergoeding is gesteld op de meerprijs ten opzichte van alleen logies, dus € 40 per arrangement. Het hof vindt dat daar geen bedrag af moet voor het shuttlebus-vervoer, omdat alle gasten – ook zonder PSF arrangement – daar gebruik van mogen maken. De marktprijs is aanzienlijk hoger dan € 40. De naheffingsaanslagen zijn daarom niet voor een te hoog bedrag opgelegd.
Het hoger beroep is slechts gegrond voor het overschrijden van de redelijke termijn.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 4
Wet op de omzetbelasting 1968 9