De civiele kamer van Rechtbank Overijssel oordeelt dat de pensioenvoorziening moet worden meegenomen tegen de commerciële waarde. De rechtbank wijst daarbij op de tekst van de wetsbepaling en op het oordeel van de door partijen ingeschakelde deskundige.

In 2019 overlijdt de vader van belanghebbende, X. Vader was dga van A bv. X is het niet eens met de boedelbeschrijving zoals die door zijn moeder en broer wordt opgemaakt. Geschilpunt daarbij is de waardering van de pensioenvoorziening van moeder. Volgens de boedelbeschrijving bedraagt de voorziening € 506.271 (commerciële waarde), volgens X moet deze echter worden meegenomen voor € 264.850 (fiscale waarde), waardoor het eigen vermogen van de bv hoger uitvalt.

De civiele kamer van Rechtbank Overijssel oordeelt dat de pensioenvoorziening op grond van art. 21 lid 1 SW 1956 moet worden meegenomen tegen de commerciële waarde. De rechtbank wijst daarbij op de tekst van de wetsbepaling en op het oordeel van de door partijen ingeschakelde deskundige. Nu in de boedelbeschrijving is uitgegaan van de commerciële waarde, bestaat er geen aanleiding voor een aanpassing van de boedelbeschrijving op dat punt. De rechtbank wijst het verzoek van X af.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Burgerlijk Wetboek Boek 4 15

Burgerlijk Wetboek Boek 4 13

Successiewet 1956 21

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Rechtbank Overijssel

Carrousel: Carrousel

24

Gerelateerde artikelen