Belanghebbende, X bv, houdt sinds 1981 de aandelen in D bv. D bv beheert de vennootschappen die onderdeel uitmaken van de Energie Divisie van het concern waartoe X bv behoort. Begin 1981 komt E in dienstbetrekking werken voor X bv. E verricht werkzaamheden voor de Energie Divisie van D bv. Het salaris van E wordt betaald door X bv en doorbelast aan D bv. In 1999 treedt E toe tot het bestuur van X bv. Begin 2009 worden de werknemers die op de loonlijst van X bv staan maar werkzaamheden voor D bv verrichten, overgeheveld naar de loonadministratie van D bv. E volgt per 1 juni 2009. Op 12 mei 2009 stuurt E zijn ontslagbrief naar X bv. Op die dag worden ook de aandelen D bv aan K bv verkocht, in verband waarmee E op 20 mei een incentive fee van € 5 mln ontvangt van X bv. Per 1 juli 2009 treedt E af en wordt hij commissaris van D bv. De inspecteur legt vervolgens een LB-naheffingsaanslag pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding op aan X bv. X bv stelt daarop dat er geen sprake was van een dienstbetrekking tussen haar en E.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat er sprake is van een dienstbetrekking tussen X bv en E, en dat de inspecteur terecht een LB-naheffingsaanslag pseudo-eindheffing excessieve vertrekvergoeding heeft opgelegd. Volgens de rechtbank blijkt uit de arbeidsovereenkomst die door X bv en E is ondertekend namelijk dat E in dienstbetrekking stond tot X bv en niet tot D bv. Dat E bij D bv te werk werd gesteld door X bv, betreft volgens de rechtbank slechts de wijze waarop E zijn werkzaamheden voor X bv is gaan vervullen. Niet gezegd kan worden dat is beoogd een arbeidsovereenkomst te sluiten tussen D bv en E. De rechtbank handhaaft de naheffingsaanslag.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bb
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 28 juni