Belanghebbende, X, ontvangt over 2005 als minstverdienende partner de gecombineerde heffingskorting (art. 8.9 Wet IB 2001). Het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en gecombineerde heffingskorting van de partner van X is hiervoor hoog genoeg. Over het jaar 2008 is het inkomen van de partner negatief. Na verrekening van dit inkomen over 2005 gaat het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en gecombineerde heffingskorting voor de partner omlaag naar nihil. De inspecteur legt X vervolgens de thans in geschil zijnde navorderingsaanslag IB/PVV 2005 op waarbij de bij de aanslag over het jaar 2005 vastgestelde gecombineerde heffingskorting is vastgesteld op nihil.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur de heffingskorting van X op grond van art. 16 lid 6 AWR mocht navorderen nadat door verliesverrekening het saldo van de gecombineerde inkomensheffing en de gecombineerde heffingskorting van de partner nihil was geworden. Door de verliesverrekening wordt achteraf bezien namelijk niet aan de voorwaarden voor overdracht van de heffingskorting voldaan, aldus het hof die het hoger beroep van X ongegrond verklaart.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 8.9
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16-6