X maakt op maandag 19 september 2011 telefonisch een afspraak om op 26 september 2011 een identiteitskaart op te halen. In geschil is of de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam op 26 september 2011 terecht een bedrag aan leges van € 43,85 van X heeft gevorderd.
Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat gemeenten vanaf 22 september 2011 weer rechten in rekening konden brengen voor het aanvragen van de Nederlandse identiteitskaart. Op die datum heeft de Minister van Binnenlandse zaken een wetsvoorstel ingediend dat heffing van rechten mogelijk maakte. De wet is in werking getreden op 15 oktober 2011, maar de rechtbank acht terugwerkende kracht tot het moment van indiening gerechtvaardigd, wanneer het belang van de wetgever bij terugwerkende kracht (naast financiële ook andere belangen) wordt afgewogen tegen de financiële last van X die bezwaarlijk als buitensporig kan worden aangemerkt. Nu X pas op 26 september 2011 op het stadskantoor is verschenen om de kaart op te halen, heeft de gemeente terecht rechten in rekening gebracht. Dat X op 19 september 2011 – toen de identiteitskaart nog gratis was – al een telefonische afspraak heeft gemaakt om de kaart op te halen doet hieraan niet af omdat dit telefoongesprek volgens de rechtbank niet aangemerkt kan worden als de aanvraag van de kaart. Van strijd met het vertrouwensbeginsel is geen sprake. De vraag of het gevorderde bedrag is geheven op grond van verbindende wettelijke bepalingen beantwoordt de rechtbank bevestigend. De vraag of het gevorderde bedrag is vastgesteld door een daartoe bevoegd bestuursorgaan kan in het midden blijven nu vaststaat dat de uitspraak op bezwaar bevoegdelijk is gedaan.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage