Eiser, X, is beeldend kunstenaar en als zodanig ondernemer voor de omzetbelasting. In december 2010 verkoopt X voor € 8500 een kunstwerk aan een derde. De levering hiervan vindt plaats op 3 januari 2011. X voldoet op aangifte omzetbelasting tegen het sinds 1 januari 2011 geldende normale btw-tarief. Tegen deze voldoening op aangifte maakt hij vervolgens – zonder succes – bezwaar. In beroep is in geschil of de wetswijziging waarbij het tarief op beeldende kunst is verhoogd naar 19% onverbindend moet worden verklaard. X stelt onder meer dat de wetswijziging op een zo korte termijn is ingevoerd dat hij hierop niet heeft kunnen anticiperen door zijn prijzen aan te passen.
Rechtbank 's-Gravenhage stemt in met de verhoging van het btw-tarief voor beeldende kunst per 1 januari 2011. Wat betreft het beroep van X op het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel verwijst de rechtbank naar het rechterlijke toetsingsverbod van art. 120 van de Grondwet. Het ontbreken van een overgangsregeling of overgangstermijn leidt volgens de rechtbank niet tot schending van het eigendomsrecht van art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM. De rechtbank overweegt in dit verband dat X ingevolge art. 52 Wet OB 1968 de meer verschuldigde omzetbelasting had kunnen verhalen op zijn afnemer.