A-G Wattel is van mening dat de Hoge Raad niet mag oordelen over de vraag of de CRvB de weigering van de SVB om overleg met Luxemburg te openen, terecht als een besluit heeft aangemerkt.
X werkt in 2010 tot en met 31 oktober 2014 aan boord van een Rijnvaartschip. In Luxemburg zijn door zijn uitzendbureau in die periode sociale verzekeringspremies voor hem betaald. Volgens de SVB is de exploitant van het schip echter in Nederland gevestigd, zodat X hier is verzekerd. Dit is conform het vanaf 1 mei 2010 geldende regime van art. 16 EG-Verordening 883/2004 in samenhang met de Rijnvarendenovereenkomst. De SVB weigert ook om een uitzonderingsprocedure met Luxemburg op te starten. De Centrale Raad van Beroep stelt de SVB in het gelijk. X gaat in cassatie.
Advocaat-Generaal Wattel is van mening dat de Hoge Raad niet mag oordelen over de vraag of de CRvB de weigering van de SVB om overleg met Luxemburg te openen, terecht als een besluit heeft aangemerkt. Het ‘besluit’-begrip in art. 1:3 Awb bepaalt namelijk de toegang tot de bestuursrechtelijke bezwaar- en beroepsprocedures, en een verkeerde uitleg daarvan is niet voor cassatieberoep vatbaar. X wil het interstatelijk overleg kennelijk gebruiken om een uitzondering op de dwingende aanwijsregel te bewerkstelligen. De vraag of twee Rijnoeverstaten dit opportuun vinden, is volgens de A-G een diplomatieke c.q. politieke vraag. Alle rechtsregels, ook de inter- en supranationale, wijzen voor de verzekeringsplicht naar Nederland. Het beroep van X is daarom volgens de A-G primair niet-ontvankelijk en is voor het overige ongegrond (HR 10 juli 2020, 19/04564, V-N 2020/34.7 en BNB 2020/142 en/of art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Internationaal belastingrecht, Fiscaal bestuurs(proces)recht, Internationale sociale zekerheid
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 12 mei