X exploiteert een agrarisch loonbedrijf annex uitzendbureau. In geschil zijn vier naheffingsaanslagen loonheffing. Rechtbank Den Haag en Hof Den Haag hebben de vier (hoger) beroepen inzake de aanslagen gezamenlijk behandeld. Het hof oordeelt dat de redelijke termijn in de bezwaar- en rechtbankfase met in totaal drie jaar en negen maanden is overschreden. Naar analogie van de regeling voor samenhangende zaken in het Besluit proceskosten bestuursrecht is de immateriële schadevergoeding bepaald met toepassing van de factor anderhalf, zijnde (afgerond) 8 x € 500 x 1,5 = € 6.000, dus in elk van de vier zaken € 1500. De Staatssecretaris van Financiën stelt in cassatie dat de factor anderhalf ten onrechte is toegepast. De Hoge Raad oordeelt dat voor de vier zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar moet worden gehanteerd (zie HR 21 maart 2014, nr. 12/04057, V-N 2014/15.4). Het beroep van de Staatssecretaris is gegrond. De vergoeding wordt in elk van de vier zaken bepaald op € 1000, dus € 4000 in totaal.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Besluit proceskosten bestuursrecht 3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 15 september