Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat pas na het verstrijken van de door de inspecteur gestelde termijn een strafrechtelijk verwijt kan worden geconstateerd dat niet of niet tijdig aangifte is gedaan als bedoeld in art. 69 lid 1 AWR.

Verdachte heeft zijn IB-aangifte niet op de daartoe gestelde datum (1 mei 2016) ingediend. In de daaropvolgende herinneringsbrief en aanmaning is de uiterlijke datum steeds verschoven (1 juli resp. 12 augustus 2016). Omdat verdachte zijn IB-aangifte (ook in voorafgaande jaren) niet indiende wordt er, door het Handhavingsarrangement, een strafzaak aanhangig gemaakt. De tenlastelegging ziet alleen op de aanvankelijke datum waarop de aangifte moest zijn ingediend. Op grond hiervan veroordeelde de politierechter de verdachte tot een taakstraf.

In het door verdachte ingestelde hoger beroep ziet het hof zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte reeds op de tenlastegelegde datum geen aangifte over 2015 heeft gedaan. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de verdachte slechts een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt na afloop van de door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn voor het alsnog doen van de aangifte IB 2015. Vóór het verstrijken van de bij de aanmaning nader gestelde termijn kan (nog) niet worden geconstateerd dat niet of niet tijdig aangifte is gedaan als bedoeld in art. 69 lid 1 AWR. 

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 18 september

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen