Hof ’s-Hertogenbosch beslist dat X bv het ingediende verzoek om btw-teruggave vanwege oninbare huur na een faillissement te laat heeft ingediend.

De huurder van belanghebbende, X bv, betaalt vanaf het tweede kwartaal van 2010 geen huur meer. In april 2012 sluiten partijen hierover een vaststellingsovereenkomst, inhoudende dat de openstaande vordering wordt voldaan middels opboeking in rekening-courant. Van de toekomstige huurtermijnen wordt 50% cash (per bank) betaald en 50% wordt voldaan door opboeking in rekening-courant. De huurovereenkomst eindigt per 1 september 2013. X bv en de huurder gaan beide in 2014 failliet. In hoger beroep is in geschil of X bv op basis van haar verzoek van 14 december 2015 recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting op grond van art. 29, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet OB 1968. Het gaat om een bedrag van € 202.959, welk bedrag betrekking heeft op de periode 1 april 2010 tot en met 30 september 2013.

Hof ’s-Hertogenbosch verwijst naar haar uitspraak van 13 juli 2017, V-N Vandaag 2017/1991. Daarin is met betrekking tot het bedrag van € 202.959 beslist dat al ruim voor het jaar 2014 is komen vast te staan dat de vorderingen van X bv op de huurder oninbaar waren. Conclusie was dat het op 5 mei 2014 ingediende teruggaaf-verzoek te laat was ingediend. Dat betekent volgens het hof dat het in deze zaak in geschil zijnde teruggaaf-verzoek van 14 december 2015, over dezelfde periode, zeker te laat is ingediend. Het hoger beroep van X bv is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 29

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting, Fiscaal ondernemingsrecht

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

Editie: 3 april

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen