Belanghebbende, X, woonde samen met haar broer die in het jaar 2012 is overleden. In haar aangiften ib/pvv over de jaren 1999 tot en met 2010 heeft X geen buitenlands vermogen vermeld. Op 17 februari 2011 wordt door G, al jarenlang chauffeur van X en haar broer, aan de inspecteur informatie verstrekt over door X in Zwitserland en Luxemburg aangehouden bankrekeningen. Naar aanleiding van de tip is X verzocht om informatie over buitenlands vermogen te verstrekken. X ontkent bankrekeningen in het buitenland te hebben gehad. De inspecteur geeft in november 2011 een informatiebeschikking af. Vervolgens vraagt de inspecteur bij de desbetreffende buitenlandse banken informatie op. Daaruit blijkt dat X buitenlandse bankrekeningen heeft aangehouden. Daarop worden aan X de in geschil zijnde navorderingsaanslagen ib/pvv voor de jaren 1999 tot en met 2010 en vb voor het jaar 2000 opgelegd met vergrijpboeten van 100%. X gaat in beroep. Volgens Rechtbank Gelderland is er geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs. Van belang is dat G zich op eigen initiatief bij de inspecteur heeft gemeld. De rechtbank acht het aannemelijk dat G geen vergoeding heeft ontvangen voor de tip. De navorderingsaanslagen blijven gehandhaafd. De boetebeschikking over het jaar 1999 wordt vernietigd. Met betrekking tot dat jaar kan het bewijs dat te weinig belasting is geheven niet worden ontleend aan een bewijsvermoeden. De inspecteur slaagt er niet in voor dit jaar het bewijs op andere wijze te leveren. De overige boetebeschikkingen worden verminderd naar 50%. X en de inspecteur gaan in hoger beroep.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is er geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door G afgelegde verklaringen. X maakt niet aannemelijk dat G voor het verstrekken van die informatie is betaald. Het valt volgens het hof niet in te zien dat de door de inspecteur van G verkregen informatie en de in het verlengde daarvan verkregen informatie uit Duitsland en Zwitserland betreffende de door X in die landen aangehouden vermogensbestanddelen als onrechtmatig verkregen moeten worden bestempeld. Volgens het hof zijn de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen opgelegd. Het hof acht een boete van 50% van de nagevorderde belasting passend en geboden. Dit omdat de schatting van de hoogte van de correcties over alle jaren is gebaseerd op de hoogte van het tegoed bij de UBS-bank op 31 december 2010 en de verklaringen van G. Niet kan worden uitgesloten dat de tegoeden in de daaraan voorafgaande jaren lager zijn geweest. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond. Het hoger beroep van de inspecteur wordt gegrond verklaard voor zover het betreft de vernietiging van de boete over 1999.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 3 augustus