X bv exploiteert een krijtfabriek. In het kader van een herstructurering wil X bv diverse onroerende zaken verkopen aan haar twee (middellijke) aandeelhouders. In april 2002 krijgt X bv van de inspecteur de toezegging dat dit kan tegen een waarde in het economische verkeer van f 767.000 (€ 348.049). Uiteindelijk vindt de verkoop pas plaats in december 2005 en wel tegen de prijs van € 316.285. De inspecteur stelt vervolgens in het kader van het vaststellen van de vpb-aanslag over 2005 dat de waarde van de onroerende zaken – rekening houdend met de mogelijkheid van woningbouw - € 1.500.000 is.
Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat X bv binnen een redelijke termijn uitvoering had moeten geven aan haar voornemen de onroerende zaken te vervreemden. Deze redelijke termijn is in casu overschreden en bovendien is de verkoopprijs lager dan was afgesproken. De inspecteur is daarom niet meer gebonden aan zijn toezegging. De waarde van de onroerende zaken wordt in goede justitie vastgesteld op € 502.000. X bv kan de aldus behaalde boekwinst niet onderbrengen in een herinvesteringsreserve omdat zij niet aannemelijk maakt dat zij eind 2005 een voornemen tot herinvestering had. Het beroep van X bv is ook voor het overige ongegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage