Hof Den Bosch oordeelt dat X onvoldoende heeft aangevoerd om aannemelijk te maken dat hij een overbedelingsvordering op zijn ex-echtgenote Y heeft prijsgegeven in ruil voor het afzien door Y van een aan haar toekomend recht op partneralimentatie. Dit volgt uit het echtscheidingsconvenant.

Belanghebbende, X, en zijn echtgenote Y, zijn in 1996 gehuwd met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. De echtelijke woning behoort tot de eenvoudige gemeenschap van goederen. Een jaarlijkse verrekening van de inkomsten heeft nooit plaatsgevonden. In april 2011 gaan X en Y uit elkaar. De verdeling van het gemeenschappelijke vermogen (de woning die onder water staat gaat naar X, en Y heeft een groter vermogen in privé dan X) resulteert erin dat X een vordering op Y heeft. In zijn aangifte IB 2011 brengt X € 75.000 in aftrek als afkoop van partneralimentatie. Volgens X heeft de afkoop plaatsgevonden door verrekening met de overbedelingsvordering van € 75.000.

Hof Den Bosch bevestigt het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur de aftrek terecht heeft geweigerd. X maakt niet aannemelijk dat hij, op grond van een rechterlijke uitspraak of het echtscheidingsconvenant, verschuldigde partneralimentatie heeft afgekocht door verrekening met de overbedelingsvordering. Het hof vindt het wel aannemelijk dat X de overbedelingsvordering op zijn ex-echtgenote heeft prijsgegeven, maar niet dat dit is gebeurd in ruil voor het afzien door de ex-echtgenote van een rechtstreeks uit het familierecht aan haar toekomend recht op partneralimentatie. In het echtscheidingsconvenant is in heldere bewoordingen opgenomen dat Y zich in staat acht om zelf in haar levensonderhoud te voorzien en dat partijen over en weer afzien van partneralimentatie. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.3

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof 's-Hertogenbosch

2

Gerelateerde artikelen