Hof 's-Hertogenbosch beslist dat de door X ontvangen bedragen uit PGB, vanwege de zorgverlening aan zijn echtgenote, belast zijn als resultaat uit overige werkzaamheden. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

De echtgenote van belanghebbende, X, kampt met lichamelijke beperkingen als gevolg van een geamputeerd been. Aan haar is een persoonsgebonden budget (hierna: PGB) toegekend voor de inkoop van zorgverlening. Dit PGB wordt in de jaren 2013 en 2014 gebruikt om zorgverlening door X in te kopen. X verricht deze werkzaamheden niet in loondienst of als ondernemer. Volgens de inspecteur moeten de door X ontvangen bedragen in het kader van zorgverlening uit PGB aangemerkt worden als resultaat uit overige werkzaamheden. X is van mening dat de ontvangen bedragen onbelast zijn.

Volgens Hof 's-Hertogenbosch (V-N 2020/22.19.13) hebben de werkzaamheden die door X, als zorgverlener, ten behoeve van zijn echtgenote zijn verricht, plaatsgevonden in het economische verkeer. Dit betekent dat die werkzaamheden een bron van inkomen vormen en dus belast zijn als resultaat uit overige werkzaamheden. Het hof gaat uit van de door het Zorgkantoor aan de inspecteur verstrekte opgaves van de aan X uitbetaalde bedragen. De uitgaven voor de budgethouder en (de waarde van) de door X opgenomen verlof- en compensatie-uren vormen geen kosten die in mindering kunnen worden gebracht op het resultaat. De aanslagen IB/PVV 2013 en 2014 zijn tot de juiste bedragen opgelegd. Het hoger beroep van X is ongegrond.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.90

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 15 januari

60

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen