De heer X koopt in juni 2011 een ruim één jaar oude personenauto met schade voor € 9.200 (exclusief btw). Volgens de BPM-aangifte is de schade € 48.556 en is de inkoop c.q. taxatiewaarde € 5.000. Er is conform de aangifte € 1636 aan BPM voldaan. Op 18 juli 2011 is de auto goedgekeurd door de RDW. Volgens het hertaxatierapport van de inspecteur zijn de herstelkosten € 33.271, waarvan € 28.250 op de waarde in mindering is gebracht. De particuliere verkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat is volgens de inspecteur € 63.250. X verkoopt de auto in oktober 2011 voor € 62.742 (exclusief btw, margedelen en CO2-heffing) aan een Nederlands bedrijf. In geschil is de BPM-naheffingsaanslag van € 5.965. Rechtbank Noord-Holland stelt de inspecteur in het gelijk. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat X vrij was om de onderhavige aangifte te doen, dus voordat alle gebreken aan de auto waren verholpen. In de aangifte is terecht rekening gehouden met de vermindering van art. 10 lid 1 Wet BPM 1992, ondanks dat de auto door de schade nog steeds ernstige gebreken vertoonde. Art. 8 lid 4 Uitv. reg. BPM 1992 moet namelijk zo worden geïnterpreteerd dat enkel sprake is van ´essentiële gebreken´ als de auto bestemd is voor sloop of nog wacht op keuring door de RDW. X maakt de door hem gestelde omvang van de schade niet aannemelijk. Met name de contant betaalde factuur van dezelfde autohandelaar van wie X de auto heeft gekocht met daarop handgeschreven ´onderdelen´ is niet geloofwaardig. Het totaalbedrag van de onderdelen- en de aankoopfactuur komt bovendien precies overeen met de waarde die aan de auto in beschadigde staat is toegekend. Uitgaande van een aannemelijk te achten schade van circa € 33.000 (inclusief btw) is de door de inspecteur berekende naheffing niet te hoog. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 14 december