A is sedert 7 september 2011 als CEO en statutair bestuurder in dienst bij belanghebbende, een houdstervennootschap. Op 14 februari 2013 sluiten partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht naar 23 oktober 2012. De hoogte van het salaris, de bonussen en compensaties in deze nieuwe overeenkomst zijn aanzienlijk hoger dan de bedragen opgenomen in de oorspronkelijke overeenkomst. In een bijlage bij de nieuwe arbeidsovereenkomst is een berekening van de bonus over de diensttijd in 2012 opgenomen. Er zijn geen voorwaarden verbonden aan uitbetaling van de bonus. De externe salarisverwerker maakt diverse conceptberekeningen van de nabetaling van het extra salaris, de compensaties en de uitbetaling van de bonus. Ook vraagt de salarisverwerker diverse keren om groen licht voor de verloning hiervan. A houdt de uitbetaling echter zelf tegen, aanvankelijk in verband met een meningsverschil over de hoogte van compensaties. De omvang van de bonus staat vast en de andere bestuurders ontvangen in 2013 de bonus over 2012. Nadat dit geschil opgelost lijkt te zijn, geeft A aan de salarisadministrateur door dat hij hoopt dat het bedrag nog in 2013 verwerkt kan worden. De bij belanghebbende intern verantwoordelijke persoon voor de loonadministratie (de HR directeur) geeft echter geen akkoord op de stroken met aangepaste bedragen. Uiteindelijk zijn de bonus, de compensaties en de nabetalingen in 2016 verwerkt in de salarisadministratie. De vennootschap is financieel in staat de bedragen te betalen.
Hof Amsterdam bevestigt de uitspraak van Rechtbank Noord Holland dat nabetalingen van salaris, bonussen en compensaties loon vormen in het jaar waarin de werknemer onvoorwaardelijk recht hierop heeft (vorderbaar en inbaar). Het hof is, anders dan belanghebbende, van mening dat de vordering wel inbaar is. Een e-mail waarin de werknemer aangeeft dat hij hoopt dat het bedrag nog in 2013 wordt verwerkt is onvoldoende om aan te nemen dat hij heeft verzocht om uitbetaling. Belanghebbende is in staat de bedragen te betalen en er zijn geen andere indicaties dat A daadwerkelijk om uitbetaling heeft gevraagd. Ook blijkt er geen onwil van de kant van belanghebbende. Er is dus geen reden om aan te nemen dat A de bedragen niet zou hebben ontvangen wanneer hij hier daadwerkelijk om gevraagd zou hebben.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32bb
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67g
Wet op de loonbelasting 1964 32bd
Wet op de loonbelasting 1964 13a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 18 augustus