Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat het onthouden van de echtgenotenvrijstelling er niet toe leidt dat belanghebbende bij de heffing van het recht van overgang wordt gediscrimineerd. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
A, de echtgenoot van belanghebbende (X), overlijdt in 2007. Tot de nalatenschap van A, die in België woonde en de Belgische nationaliteit heeft, behoren in Nederland gelegen onroerende zaken. Aan belanghebbende is, in verband met de verkrijging van het vruchtgebruik op de Nederlandse onroerende zaken, een aanslag in het recht van overgang opgelegd. Belanghebbende is in België betrokken in de heffing van het successierecht, dat een vrijstelling voor de echtelijke woning en voor pensioenrechten kent. Belanghebbende is van mening dat er strijd is met het EU-recht, omdat zij geen recht heeft op de echtgenotenvrijstelling van art. 32 lid 1 sub 4 onderdeel a Wet SW. Rechtbank Breda verklaart belanghebbendes beroep ongegrond.Hof 's-Hertogenbosch (MK II, 2 september 2011, 11/00040, V-N 2011/67.1.4) oordeelt dat het onthouden van de echtgenotenvrijstelling er niet toe leidt dat belanghebbende bij de heffing van het recht van overgang wordt gediscrimineerd. Aan de hand van de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU (HvJ EU) stelt het hof vast dat het onthouden van de vrijstelling alleen tot discriminatie leidt als het vermogen dat belanghebbende heeft verkregen een zodanig deel van de belastbare verkrijging van het door A nagelaten vermogen vormt, dat België bij de heffing van successierecht geen rekening kan houden met de persoonlijke draagkracht of de persoonlijke en gezinssituatie van belanghebbende. Nu de waarde van de Nederlandse onroerende zaken ongeveer 47% van de totale waarde van de nalatenschap van A bedraagt en België ook vrijstellingen kent, is daar geen sprake van. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
0