Rechtbank Breda oordeelt dat er sprake is van twee woningen die onderdeel uitmaken van één onroerende zaak.
Belanghebbende, X, is (mede-)eigenaar van een onroerende zaak. De onroerende zaak wordt bewoond door X en de zoon van X met diens gezin. Volgens X is er sprake van één (eigen) woning, die in gebruik is bij hem en zijn zoon met zijn gezin. De inspecteur is echter van mening dat er sprake is van twee woningen. Het deel waarin X woont, bedraagt volgens de inspecteur 80% van de gehele woning en het deel van de zoon bedraagt 20% ervan.Rechtbank Breda oordeelt dat er sprake is van twee woningen. De inspecteur heeft de eigen woning van X terecht vastgesteld op 80% van de gehele woning. De rechtbank overweegt hierbij dat het deel dat bij de zoon in gebruik is, een zelfstandige woning is. De rechtbank acht daarbij van belang dat dit deel van de woning beschikt over een eigen toilet, een eigen badkamer en een eigen keuken. Verder beschikt dit deel ook over een eigen voordeur. De rechtbank wijst er verder op dat er sprake is van een verhuursituatie, zodat er ook geen sprake kan zijn van een gezamenlijke huishouding. Dat X in beroep stelt dat er geen sprake is van verhuur acht de rechtbank, gezien de verklaringen van X in de bezwaarfase en de opmerkingen in de taxatierapporten, niet aannemelijk. Het gelijk is aan de inspecteur.
6