De heer X (belanghebbende) is enig aandeelhouder van A Holding bv. Deze bv houdt alle aandelen in A bv. X ontvangt in 2006 geen arbeidsbeloning van de bv's. A bv is in het Handelsregister ingeschreven op het Nederlandse woonadres van X. A bv koopt medio 2006 in Duitsland een Maserati, type 4200 Spyder. Begin september 2006 wordt X alhier met de auto op de openbare weg aangetroffen. De aandelen in A Holding bv worden vervolgens voor € 1 verkocht aan een 23-jarige in Duitsland wonende horecamedewerker en de vestingsplaats van de bv's wordt overgebracht naar Duitsland. Als X eind september 2006 nogmaals in de auto wordt aangetroffen, wordt een BPM-naheffingsaanslag aan X opgelegd. In geschil zijn de aan X opgelegde aanslag en de vergrijpboete van 25%. Rechtbank Arnhem stelt X in het ongelijk. Hof Arnhem oordeelt dat de formele Duitse vestigingsplaats geen enkele betekenis heeft en dat A bv op 30 september 2006 dus nog steeds was gevestigd op het woonadres van X. Vanwege de feitelijke beschikkingsmacht is de aanslag terecht aan X opgelegd. In casu spelen de EG-verdragsvrijheden geen rol, omdat het een louter interne situatie betreft. De boete is ook passend en geboden. X gaat in cassatie en wordt vervolgens in de gelegenheid gesteld te reageren op de arresten HvJ EU 26 april 2012, nrs. C-578/10 t/m C-580/10 (zie V-N 2012/23.21) en de beschikking HvJ EU 27 april 2012, nr. C-114/11 (zie V-N 2013/6.22). In zijn reactie stelt X dat twee raadsheren van Hof Arnhem met een schijn van bevooroordeeldheid of partijdigheid de zaak hebben behandeld en dat mitsdien niet is voldaan aan de eis van rechterlijke onpartijdigheid. De Hoge Raad verwerpt de stelling van X dat mr. J.P.M. Kooijmans ten tijde van de behandeling van de zaak voor het hof nog steeds werkzaam was bij het Ministerie van Financiën, aangezien deze stelling geen feitelijke grondslag heeft. Voor zover de reactie van X voor het overige betrekking heeft op mr. J.P.M. Kooijmans, en op mr. R.F.C. Spek, kan deze niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van (de schijn van) partijdigheid (vergelijk HR 11 mei 2012, nr. 10/02081, V-N 2012/26.12). De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 WRO, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 5
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 1
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 28 januari